Bron: Confessioneel Credo 7 januari 2021 – door: dr. Jan Dirk Wassenaar

Het is al eerder in dit blad gemeld: op 25 jl. november promoveerde ds. Barend Weegink aan de Protestantse Theologische Universiteit tot doctor in de theologie (promotores: prof.dr. Jan Hoek en prof. dr. Edward van ’t Slot), in Groningen in zijn proefschrift, Nochtans mijn God, heeft hij ‘leven, theologie en spiritualiteit van Aart Jan Theodorus Jonker’ onder de aandacht gebracht.

Er is alle reden om de blik op het boek te richten, het is een belangwekkende studie.

Jonker (1851–1928) is vele jaren gemeentepredikant geweest, daarnaast was hij ook enigermate hofpredikant; ‘enigermate’, want in formele zin was hij het nooit. ln 1-905 werd hij kerkelijk hoogleraar in Groningen, in 1909 legde hij het professoraat neer. Hij deed dat in de overtuiging dat hij het overlijden van zijn vrouw in 1-901 en van hun enige kind Hans, eerder in 1909, bewust en in alle hevigheid geestelijk moest verwerken. Hij vestigde zich toen in Heerde, waar hij ook predikant geweest was. (Weegink was daar één van zijn veel latere opvolgers.) Met betrekking tot het leed dat Jonker overkomen is, benadrukt Weegink dat hij de smart niet gecultiveerd heeft, maar dat lijden ontlopen voor hem inbreuk zou maken op zijn persoon en op wat God hem voorlegde, en dat wilde hij niet. Overigens: na het vertrek van Jonker als hoogleraar heeft de Confessionele Vereniging geprobeerd iemand van confessionele beginselen op de vacante leerstoel te krijgen, waarvoor men dr. P.J. Kromsigt op het oog had. De poging mislukte.

Weegink tekent Jonker als een gereformeerd-ethisch theoloog. Volgens de auteur zijn de gereformeerde kenmerken bij hem voluit aanwezig. Men denke dan aan de nadruk op de soevereiniteit van God, op het unieke werk van Jezus Christus en op de Heilige Schrift als het Woord van God. Wat dat betreft, zou men Jonker ook voluit confessioneel kunnen noemen, de confessie ging hem zeker ter harte. Maar daar is nog niet alles mee gezegd. Hij had grote moeite met het verstarde, het formele, met het rechtlijnige, het juridische waardoor het confessionele denken wel gekleurd werd. Het was hem te zakelijk, te objectief. Vooral ten tijde van zijn latere rustend hoogleraarschap in Heerde heeft hij die moeite geuit.

De persoonlijker benadering van de ethische traditie sprak Jonker meer aan. Hij heeft daarin een soort brugfunctie vervuld, net als mensen als prof.dr. M.J.A. de Vrijer en dr. O. Noordmans. De ethische beweging richtte zich vooral op de existentiële vraag hoe Gods openbaring bij de mens binnenkomt. Het ging de vertegenwoordigers ervan dus om geleefd geloof. Welnu, zo vroeg Jonker zich ook af hoe Gods openbaring als gelovige ervaring bij de mens landt. Want, zei hij: het gaat niet alleen om het verstand met zijn reflectie, maar ook om het hart met zijn affectie. Om het in Jonkeriaanse beeldspraak te zeggen: Wat niet per du (door jou heen)gaat, is perdu (verloren).

Tegelijkertijd was Jonker ook criticus van de ethische invalshoek, zoals Noordmans dat eveneens geweest is. De toenemende gerichtheid op het menselijke bewustzijn, op de menselijke vermogens in die kring was hem te subjectivistisch, te individualistisch. Het werk van de Heilige Geest ging hem dan te veel schuil achter oefeningen van de eigen geest en de sfeergevoeligheid. De vraag kan gesteld worden of Jonker zelf genoeg aan dat gevaar ontkomen is. Die vraag is ook bij de promotieplechtigheid gesteld, en wel door prof.dr. A. van de Beek. Hij wilde van Weegink weten of de vrome mens bij Jonker niet te veel in het middelpunt staat. ln dat opzicht zou een correctie in de geest van H.F. Kohlbrugge niet verkeerd zijn, lijkt mij.

lk heb enkele malen gewezen op een zekere verwantschap tussen Jonker en Noordmans. Die is er tevens op een ander punt: de sterke eschatologische gerichtheid, die ik bij beiden ontwaar; niet slechts in het eigen ‘zielenheil’, ook in de mondiale wending die God in het koninkrijk van de hemel in het vooruitzicht gesteld heeft. lk onderstreep wat Weegink daarover in het slothoofdstuk van zijn boek in de geest van Jonker schrijft: ‘Ooit klonk het ‘daar en straks’ in bijna alle kerkliederen door. Het lijkt in actuele theologische ontwikkelingen meer buiten beeld te zijn geraakt. Toch blijft het uitzien naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde wezenlijk voor het christelijk geloof.’

De gereformeerd-ethische’ richting’ heeft zich vooral in de kringen van de Confessionele Vereniging en de Gereformeerde Bond verspreid, aldus Weegink. Men las er de pastoraal-bevindelijke meditaties van Jonker. Zijn overdenkingen over de zoekende mens en de vindbare God spraken aan vanwege het doorleefde geloof waardoor ze gekenmerkt worden, er blijkt trouwens ook een open oog voor de wereld uit. Overigens is dat eveneens iets van de ethische traditie: aandacht voor de wereld, bijvoorbeeld die van de cultuur en van de wetenschap.

Weegink heeft een prachtige studie gepresenteerd. Met fijngevoeligheid heeft hij het portret van een bijzondere man in de Nederlandse kerkgeschiedenis getekend. Dat moet hij vanuit verwantschap met het gelovige en theologische denken van Jonker gedaan hebben. Niet alleen met zijn boek heeft de auteur een prestatie van formaat geleverd. Dat heeft hij ook tijdens de promotieplechtigheid gedaan. Hij heeft zich kranig geweerd. Inhoudelijk sterk, terwijl zijn welsprekende beantwoording van de kritische opmerkingen ook indruk maakte. Een van de opponenten vroeg de promovendus of hij zich niet teveel met Jonker vereenzelvigd had en hem niet te zeer het confessionele kamp in getrokken had. Hij kon dat weerleggen. Feit is, dat Jonker voor hem een inspirerend voorbeeld is, en niet zonder, reden. Wie het boek leest, kan door deze voorganger en het geloof werkelijk zeer ‘gesticht’ worden.

dr. Jan Dirk Wassenaar
Besproken: Barend Weegink, Nochtans mijn God. Leven, theologie en spiritualitelt van Aart Jan Theodorus Jonker; 368 p.; € 29,50; ISBN 9789463013208.