Breed waardering
Jonker is niet erg bekend meer. Oudere generaties hebben nog wel bundels fijnzinnige meditaties in de kast staan, zoals Doodsschaduw en morgenstond en Een apostolische huiszegen. Die Schriftstudies waren ‘richtingoverstijgend’. Er bestond breed waardering voor. In een tijd dat de richtingen in aanzienlijke mate hun eigen weg zochten, was dat zeker niet vanzelfsprekend.

Ik was benieuwd in hoeverre Jonker ook als persoon samenbindend en overkoepelend actief is geweest. Hierover vind ik in Weeginks biografie niet veel informatie. Het feit dat Jonker naar confessionelen en ‘zwaren’ stevig kon uithalen, doet vermoeden dat er weinig nauwe contacten waren. Ze krijgen in dit boek in ieder geval geen gezicht.

Ethisch-orthodox
Jonker behoorde tot de zogenaamde ethisch-orthodoxe richting in de Nederlandse Hervormde Kerk uit de periode 1850-1940. De ethischen kenden een lage graad van organisatie. Vele predikanten voelden zich er echter mee verwant. Zo was de ethische orthodoxie sterk vertegenwoordigd. Ze was geen massabeweging, maar vond wel massaal weerklank. Jonker was een vertegenwoordiger van de tweede generatie, na de grondleggers D. Chantepie de la Saussaye en J.H. Gunning jr. Bepalend voor hun theologie was het principe dat Gods openbaring zich in de eerste plaats richt tot het hart, niet tot het verstand. Vanuit het leven gaan zij naar de leer. Jezus Christus is het allesbeheersende middelpunt van hun theologie.
Jonkers welsprekendheid op de kansel werd geroemd. Aangezien de gedoctoreerde predikant vele recensies en artikelen publiceerde, benoemde de synode hem in 1905 tot kerkelijk hoogleraar in Groningen. Zijn vakken waren vooral bijbelse theologie, praktische theologie en zendingsgeschiedenis Hij was bij zijn benoeming al 54 jaar, maar hoogleraren gingen destijds met hun zeventigste jaar met emeritaat. Jonker, al een aantal jaren weduwnaar, maakte deze tijd bij lange na niet vol. Zijn enige kind, Hans, stierf op elfjarige leeftijd ten gevolge van een blindedarmontsteking. Jonker ervoer sterker de roeping om dit verlies te verwerken dan om studenten te blijven vormen. Al in 1909 legde hij zijn ambt neer en trok hij zich terug in Heerde. Tot kort voor zijn overlijden in 1928 bleef Jonker actief in de kerk, lokaal als president-kerkvoogd en pastoraal bezoeker, elders als prediker.

Gereformeerd-ethisch
Weeginks verdienste is dat hij de gave persoonlijkheid van Jonker in herinnering roept. Na een levensbeschrijving schetst hij de contouren van Jonkers theologie en spiritualiteit. Qua compositie roept dit boek vragen op (bijvoorbeeld waarom hoofdstuk 3.6 na 3.5 in plaats van omgekeerd? Waarom 3.8 over de sociale kwestie niet in hoofdstuk 4 over Jonkers werkzaamheid in de samenleving?). Met behulp van vele, vaak lange citaten geeft Weegink een goede indruk van de stijl en strekking van Jonkers pastorale theologie. Een belangrijk begrip in Weeginks boek is ‘gereformeerd-ethisch’. Hij ziet de lijnen van het ethische en het gereformeerde in Jonkers persoonlijkheid samenkomen. Dat maakt hem voor ds. Weegink een voorbeeldfiguur. Het ethische komt uit in het aansluiting zoeken bij het innerlijk van de moderne mens, bij het gelovige bewustzijn als allesomvattend principe voor christelijk leven en leren. Als gereformeerde kenmerken onderstreept Weegink het besef van de soevereiniteit van God, de centrale betekenis van Christus, het gezag van de Bijbel en de rol van de kerk en haar belijdenis.

Met deze sterke gereformeerde motieven onderscheidde Jonker zich van veel andere ethischen. Afgezien van een handvol leerlingen blijft in dit boek Jonkers verhouding tot de derde generatie ethischen vaag. Hij stond kritisch tegenover de steeds sterkere nadruk op de ervaring en de lossere verhouding tot de kerkelijke belijdenis, die hij signaleerde. Of dit voldoende is om in twijfel te trekken dat hij geen lid geworden zou zijn van de Ethische Vereeniging, zoals Weegink doet?

Spirituele invloeden
Na de derde generatie ethischen, actief in het interbellum, vervloeide de ethische stroming in barthiaanse dan wel confessionele wateren. Weegink ziet de gereformeerd-ethische flank, waarin hij Jonkers erfenis plaatst, zich ‘verspreiden’ in de Confessionele Vereniging en in de Gereformeerde Bond. Daarom is hij gepromoveerd bij J. Hoek en E. van ’t Slot, bijzonder hoogleraren namens de Gereformeerde Bond en de Confessionele Vereniging.
Hier rijzen bij mij allerlei vragen. Sloten Jonkers leerlingen zich dan hierbij aan? Daar vind ik geen voorbeelden van. Daarbij komt dat je theologische invloeden vaak al lastig kunt traceren, spirituele inspiratie en invloed is nog veel moeilijker te lokaliseren. Ik geloof wel dat er zoiets als een gereformeerdethische spiritualiteit is geweest. Ten dele zal die gevoed zijn door het onderwijs van mensen als Jonker en M.J.A. de Vrijer aan de predikantenopleidingen, ten dele door het lezen van hun geschriften. Dr. A. van Brummelen, geboren in het jaar waarin Jonker overleed, noemde zich ronduit door hem geïnspireerd. Maar van slechts weinig predikanten is bekend hoe hun bibliotheek eruit zag. Bovendien zijn ‘ethische’ affiniteit en een bepaalde vernieuwingsdrang in de gereformeerde traditie zelf ook aanwezig. Te denken is aan de Réveil-beweging, bevindelijkheid en neocalvinistische invloed. Wie zal deze lijnen in de breedte van stromingen en verenigingen na verloop van vele tientallen jaren onderscheiden?

Theologie
Een andere vraag is: hoe verhoudt de ‘typische gereformeerd-ethische spiritualiteit’ zich tot de theologie? Is er ook een gereformeerd-ethische theologie? In historische zin kun je Jonker niet alleen een ethisch-orthodoxe, maar ook een gereformeerde theoloog noemen. In confessionele zin ligt dit ingewikkelder. Jonker keerde zich niet voor niets tegen juridische binding aan de belijdenisgeschriften, zoals hij die bij de confessionelen zag. Weegink benadrukt terecht dat de oneliner ‘niet Gods Woord is de Bijbel, maar Gods Woord staat in de Bijbel’ niet zomaar op Jonker van toepassing is. Ik voeg eraan toe dat hij Jonker veel te makkelijk in één adem noemt met ‘J.J.P. Valeton jr. en anderen’, wier Schriftbeschouwing in de kern eveneens gereformeerd zou zijn gebleven. Voor Jonker geldt dat veel meer dan voor Valeton, maar ook bij hem valt te lezen dat bepaalde ‘beschouwingen’ van de apostel Paulus ‘de onze’ niet meer zijn. Wat waren hierin Jonkers grenzen? Hoe zag zijn Schriftvisie eruit? In dit proefschrift had ik graag een scherper beeld gezien van Jonkers theologische opvattingen.

Handreiking
Spiritualiteit en theologie zijn verschillende grootheden. Weegink heeft de blijvende waarde van Jonkers spirituele erfenis in kaart gebracht. Die kan een handreiking zijn in de omgang met onbeantwoorde levensvragen. Ondanks en in het lijden mag de gelovige God vertrouwen en zich in Hem geborgen weten. De manier waarop Jonker zelf zijn verliezen verwerkte, is indrukwekkend. Zijn meditatieve Schriftstudies blijven de moeite waard. ■